In 2005 werden te Groesbeek (provincie Gelderland) de restanten van drie elkaar opvolgende woontorens opgegraven. Zij vormden echter niet de oudste fase van kasteelbouw in het dorp. In 1990 was namelijk westelijk van de site al de aanleg van een op hout gefundeerd rechthoekig tufstenen gebouw uit het laatste kwart van de 10e eeuw blootgelegd. Vanwege deze vroege steenbouw gaat men er vanuit dat het hier handelt om een rijkshof die diende als verblijf voor koning of keizer tijdens jachtpartijen in het omringende bosgebied. Nadat de nog te bespreken woontorens buiten gebruik waren geraakt werd in het midden van de 16e eeuw (mogelijk 1555) op de plaats van deze 10e-eeuwse hof een nieuw kasteel gebouwd.
Dan de woontorens. De eerste vermelding van een heer te Groesbeek stamt uit 1258. Er is dan sprake van ‘miles’(ridder) Johannes de Gronesbeke. Hij was het waarschijnlijk die in 1265 in het dal van de Groesbeek een houten woontoren op een rond zandplateau liet aanleggen. De flanken van het zandlichaam waren als een soort beschoeiing voorzien van twijgen. De centrale houten toren rustte op acht ingeheide houten palen en mat 6,20×6,20 meter. Mogelijk bestond het opgaand werk uit vakwerk met leempleister. Om de toren was een rondlopende houten palissade met een diameter van vijftien meter aanwezig, aan de binnenzijde voorzien van een houten looppad (weergang) op het maaiveld.
In 1301 werd de toren vervangen door een grotere, eveneens in hout opgetrokken toren van 10,4×9 meter. De toren was door de toepassing van hout in die tijd al archaïsch te noemen. De fundering was anders dan die uit de eerste fase: nu waren er vele houten palen op onderlinge afstand van één tot anderhalve meter ingeheid. Dit duidt op een ander soort opbouw.
Omstreeks 1343 werd ook de tweede houten toren vervangen en wel door een exemplaar in baksteen met dezelfde afmetingen. De datering is overigens gebaseerd op een schatvondst van munten die als bouwoffer in de fundering was gemetseld. De houten palen van fase 2 dienden als basis voor een kespenraster waarop de bakstenen kistmuur werd aangelegd. De buitenzijde bevatte zowel baksteen als natuursteen in wild verband, waarbij hergebruik niet is uitgesloten. Het opgaand werk was circa 60-80 centimeter zwaar. De rondlopende palissade werd vervangen door een diep gefundeerde vierkante weermuur zonder steunberen aan de binnenzijde. Dat laatste duidt op een weergang op houten korbeels. De toren zelf was gedekt met groene leien in Maasdekking. Aan de westzijde – tussen toren en weermuur – werd later een keukenbouw met broodoven gerealiseerd. Omstreeks 1400 werd de toren gesloopt en het terrein genivelleerd.