De opgraving te Gent-Hogeweg (Vlaanderen) is rijk aan archeologische informatie gebleken. Ondanks de weinig complexe oversnijdingen en het open beeld in het vlak is het resultaat een puzzel gebleken die voornamelijk is veroorzaakt door de compacte tijdspanne die vooral door de bewoningssporen wordt vertegenwoordigd. Alle bewoning dateert tussen 800 v. Chr en 100 na Chr.

Gent sporen

Het beeld van midden-bronstijd grafvelden is vrij gekend en past mooi in het beeld dat te Oost- en West-Vlaanderen reeds was opgebouwd na de opgravingen te Oedelem en Waardamme. Bovendien past deze traditie ook in de ruimere traditie die in de rest van België en Nederland is geattesteerd. Ook het feit dat deze grafvelden dikwijls hun oorsprong kennen in een laat-neolithisch “stichtersgraf” is hier geattesteerd. De verschillende grafmonumenten variëren in grootte en opbouw. Er zijn kringgreppels aangetroffen met een diameter van amper 7 meter terwijl de grootste diameter 52 meter bedraagt. Er zijn meervoudige grafmonumenten maar evengoed enkelvoudige grafmonumenten. De meervoudige grafmonumenten bestaan uit twee, drie kringgreppels of twee kringgreppels en een palenkrans. Een grafmonument met palenkrans wordt eveneens vermoed bij vier palen die een ronde zone net aan de zuidelijke putwand lijken af te bakenen. Dat het grafveld met enige zekerheid doorloopt onder het bosje La Sapinière is bewezen door nog een tweede slechts gedeeltelijk aangetroffen kringgreppel. Een halve kringgreppel in het oosten wijst mogelijk eveneens op een uitbreiding aan die kant. Geen van de grafmonumenten leverde nog informatie over het heuvellichaam en slechts KG16 wees op een fasering in de aanleg van het meervoudige grafmonument,
waarbij de buitenste kringgreppel het restant is van een  laat-neolithisch exemplaar terwijl de centrale begraving een datering in de midden-bronstijd A aangeeft. Deze begraving is het enige graf gerelateerd aan een dergelijke grafstructuur, er zijn nergens secundaire begravingen vastgesteld.

Gent grafcirkel

Het grafveld is aangelegd op een ideale locatie voor grafvelden uit die periode. De uitloper van een dekzandrug is ideaal voor de aanleg van een grafmonument dat gezien moest worden van een afstand en van waaruit men ook een zicht had op de verre omgeving. Dat de grafheuvels nog een lange tijd zichtbaar moeten geweest zijn, blijkt uit verschillende elementen. Vooreerst zijn twee parallelle greppels aangetroffen met een rituele of funeraire functie en die duidelijk gericht waren op een oude grafheuvel. De kringgreppel van deze grafheuvel was reeds gedicht bij het graven van de greppels en het lichaam van deze grafheuvel was reeds lichtjes verplaatst naar het oosten onder invloed van de noordwestenwinden. Een dergelijk fenomeen is eerder reeds geattesteerd te Ursel waar bij het heruitgraven van de kringgreppel een verschuiving plaatshad van de kringgreppel en waar in latere tijden een enclosure rond het lichaam werd aangelegd die eveneens een verschuiving naar het oosten weergaf. Ten tweede is geen enkel bewoningsspoor uit latere tijden in het centrum van de kringgreppels gevonden. Alle bewoningssporen vermijden de centrale punten van deze greppels als zou daar een obstakel liggen. Het is natuurlijk wel mogelijk dat er wel degelijk gebouwd is op de grafheuvels. Deze deze sporen zijn dan samen met het grafheuvellichaam verdwenen met het nivelleren van het terrein, dat vermoedelijk pas grootschalig werd toegepast in de late middeleeuwen. Het ontbreken van de oude akkerlaag ter hoogte van het eerste grafmonument wijst eveneens in deze richting.

Gent waterput

De bewoning heeft zich pas vanaf de vroege ijzertijd op de locatie gevestigd. Met vijf woonhuizen is het gebied op dat ogenblik dun bevolkt, wat ook gewoonlijk is in deze periode. Vermoedelijk is geen van deze huizen gelijktijdig bewoond geweest. Met slechts een enkel woonhuis uit het begin van de late ijzertijd wordt de start gegeven voor een vrij drukke bewoningsfase in de late ijzertijd en vroeg-Romeinse tijd. Tal van huizen, bijgebouwen en spiekers situeren zich voornamelijk in het oosten van het terrein waar mogelijk een aftakking van de Romeinse weg naar het zuiden de ontsluiting van deze bewoning vormde. Bewoningssporen uit de daaropvolgende periodes ontbreken volledig. Enkel de Romeinse weg lijkt een jongere fasering te hebben waarbij de Romeinse afwateringsgreppels reeds waren gedicht en het wegtracé een breder en meer onregelmatig verloop kent. Een datering aan deze  fase is niet toegekend wegens gebrek aan vondstmateriaal. Men kan zich inbeelden dat het hier gaat om de weg naar Slote via Slotenkouter, waarvan het opgravingsterrein deel uitmaakt. De functie als akkerland is dan waarschijnlijk aangehouden waarbij vanaf de late middeleeuwen ook de bemesting toenam en het beploegde dek dikker werd. De vondst van een hooimijt bevestigt in ieder geval de nabijheid van een hooiweide in de late middeleeuwen. Pas in de 20e eeuw kent het terrein een nieuwe  functie: die van verdediging van het havengebied en rangeerstation in de Tweede Wereldoorlog. Verspreid over het terrein is een volledig loopgravencomplex aangetroffen, een mogelijke schuilkelder en vier bomkraters getuige van het bombardement op het rangeerstation in 1945. Ter hoogte van waar nu La Sapinière ligt, zijn ook de uitbraaksleuven gevonden van het ‘bloedkot’.

Gent loopgraaf