
BAAC bv heeft voorafgaand aan het graven van een aantal hoogwatergeulen een literatuuronderzoek en een verkennend geo-archeologisch booronderzoek uitgevoerd in het gebied ‘Klimaatbuffer Ooijen-Wanssum’ ten noordoosten van Meerlo. Het doel van het onderzoek is het verkrijgen van inzicht in de geologische en geomorfologische opbouw van het landschap om zo de (ontstaans)geschiedenis van het landschap te kunnen achterhalen. In het gebied zijn drie boorraaien in dwars over het gebied geplaatst (figuur 1).
Het gebied ligt in een oude bedding van de Maas uit het einde van de laatste ijstijd (Late Dryas). De Maas bestond destijds uit een vlechtend riviersysteem met een brede, ondiepe bedding met veel geulen en zandbanken. Vanaf ongeveer tienduizend jaar geleden verlegde de Maas haar bedding naar de huidige ligging, met als gevolg dat de ‘ijstijd bedding’ alleen bij hoogwater nog watervoerend was. De geulen verlandden en raakten begroeid met veen. Als gevolg van de vele overstromingen gedurende de laatste tienduizend jaar (Holoceen) is een dun pakket klei op de zandige rivierafzettingen afgezet.
Na het booronderzoek zijn dwarsprofielen gemaakt en er zijn grondmonsters gedateerd. Op basis van de profielen zijn twee typen geul te onderscheiden (figuur 2). Het eerste type betreft een relatief ondiepe, relatief smalle geul (35 tot 60 m breed). Hiervan zijn er verscheidene aangetroffen. In raai C-C’ bijvoorbeeld komen zes van deze geulen naast elkaar voor. Dit type geul behoort tot een vlechtend riviersysteem, in dit geval daterend uit het eind van de laatste ijstijd. Het voorkomen van vele naast elkaar voorkomende relatief ondiepe, smalle geulen is namelijk kenmerkend voor een vlechtend systeem. Het tweede type betreft een veel bredere en diepere geul (tot 150 m breed) die bovendien asymmetrisch van vorm is. Deze geul behoort tot een meanderend riviersysteem. In raai B-B’ is sprake van een meanderende geul uit een warme periode in de laatste ijstijd (Allerød). Een brede restgeul die in raai A-A’ is aangetroffen, wordt geïnterpreteerd als een meanderende hoofdgeul van om en nabij 10.000 jaar geleden, die rond die tijd buiten gebruik raakte en begon te verlanden.
Van de geul in raai A-A’ is bekend dat het verlandingsproces circa 2000 jaar in beslag heeft genomen zonder dat invloed van de inmiddels niet meer binnen het plangebied stromende Maas zichtbaar is. Het betrof derhalve een gesloten verlande geul. Ongeveer 8000 jaar geleden of mogelijk eerder nam de invloed van de Maas weer toe. Het gebied stond met enige regelmaat onder water bij extreem hoge waterstanden, zonder dat hierbij sprake was van reactiveren van geulen.
Het landgebruik is als gevolg van de slechte ontwatering van het gebied in het (recente) verleden beperkt gebleven tot moeras, woeste grond en grasland. Aangenomen mag worden dat delen van het gebied zijn afgegraven voor klei-, zand-, veen- en ijzeroerwinning. Door ontwatering en bebossing zijn grote delen van het gebied pas de afgelopen 200 jaar in grootschalig cultuur gebracht.